De opgraving
Van alle Twentse steden heeft Oldenzaal de interessantste geschiedenis. Eeuwenlang was zij zowel op kerkelijk als op wereldlijk gebied de belangrijkste stad van dit gewest.
Een stad met zo’n rijk verleden heeft een interessant bodemarchief. Lange tijd was dit echter ook voor de archeoloog een onneembare vesting omdat men dacht dat de Twentse steden op archeologisch gebied weinig te bieden hadden. Door de stevige ondergrond van het hier aanwezige keileem, was de bodem nauwelijks gedaald. Er hadden dus in het verleden geen ophogingen plaatsgevonden. Bovendien, zo redeneerde men, had de zuinige Twentenaar al het bouwmateriaal van vroeger hergebruikt. Het tastbare verleden zou om die reden totaal zijn uitgewist.
Totdat zich in april 1996 een mogelijkheid voordeed om een bouwterrein aan de Steenstraat te onderzoeken. Op dit terrein, plan Siers genoemd, had vroeger het Oldenzaalse Heilige Geest Gasthuis gestaan, dat al in 1351 vermeld wordt. Gadegeslagen door geïnteresseerde Oldenzalers kwam onder een afgebroken pand de bijna puntgave fundering van de voormalige Gasthuiskerk tevoorschijn. De theorie van de zuinige Twentenaar kon daarmee dus naar het land der fabelen worden verwezen.
Nog tijdens de opgraving van deze kerk werden de opgravers opmerkzaam gemaakt op het voormalige kloosterterrein, waar een nieuw winkel-wooncentrum zou verrijzen. Dit gebied, in de volksmond "de Driehoek" genoemd, ligt midden in het oude stadscentrum. Bekend was dat hier het Agnesklooster had gestaan, waarvan de geschiedenis teruggaat tot voor 1385.
Dankzij het succesvolle onderzoek aan de Steenstraat, werd toestemming verleend door de gemeente om ook hier opgravingen te doen. In augustus 1996 werd de eerste boring op het terrein verricht. Een maand later kwam de eerste fundering tevoorschijn.
Dat deze opgraving twee jaar zou duren, kon toen niemand vermoeden. Evenmin, dat hierbij de fundamenten van een praktisch kompleet stadsklooster tevoorschijn zouden komen.
Op basis hiervan heeft men de belangrijkste gebouwen van het kloostercomplex kunnen reconstrueren. Dankzij talrijke vondsten kon ook de materiële cultuur van de kloosterbewoners voor een groot deel achterhaald worden, zoals hun voeding, kleding, handenarbeidproducten, etc. Deze vondsten worden in het boek uitgebreid besproken, voorzien van talrijke foto's en tekeningen.